Windmolens, windmolens
In 2011 waren we in Canada. Meer specifiek, waren we in Waterton en wilde ik nog een broodje eten. Het was half september. Ik stiefelde van het hotel naar de overkant, waar een keten broodjes uitventte. Ik was een kwartier te laat, de winkel ging pas weer open in mei het jaar erop.
‘Closed for the season’.
We komen aan in Albarracin en er is nergens een parkeerplek te vinden. Op internet is nog één hotel met overnachtingsmogelijkheden. Wat is hier aan de hand? We weten het niet. En het duurt lang voordat we het wel te weten komen.
En dan nog weten we het niet precies.
Albarracin moet je hebben gezien, zeggen diverse reisgidsen. Het ligt op onze lange tocht die met een ruime bocht om Madrid heengaat, zodat we het ruige binnenland van Spanje leren kennen. In al zijn facetten. Albarracin heeft een bijzondere ligging, half op een heuvel, en heeft een vrij origineel gebleven stadsmuur. Die is van het soort dat kleuters tekenen als hun wordt gevraagd om een stadsmuur te tekenen. Met kantelen. Langs de weg weet ik een hotel te liggen met vrije kamers. Het zal het leukste hotel weten te zijn tot nog toe. Een oude watermolen en wel zo, dat het water ook nog door het hotel zichtbaar stroomt. Glazen platen zorgen ervoor dat de vloer intact is en er niemand nat gaat. Daaronder stroomt het water dat de aan- en afvoer van het rad betekent. We krijgen een kamer.
Bovenaan de weg is eigenlijk net geen ruimte voor onze auto en op de muur waarvoor we geparkeerd staan, zien we dat ook aangegeven. Voor onze neus geen witte lijnen ten teken dat je ertussen kunt gaan staan. Maar geen nood, verderop schijnt een gezin te vertrekken. Alleen nog even de fles wijn legen. En het broodje opeten. En alle wereldproblemen bespreken én oplossen. Ik denk dat ze er nog staan. Maar weer geen nood, plots vertrekken er drie auto’s terwijl er maar twee willen parkeren, waaronder wij. Nu staan we legaal. Voor zover dat in een land als Spanje kan en mag en zal.
Op naar het centrum van het stadje. Daar dromt een kluit sportief geklede mensen – hardloopschoenen, stom broekje, identiek shirtje – samen. Er is iets gaande in het stadje, maar we weten niet wat. Wel dat er heel veel mensen heen en weer lopen in hardloopkleding, maar niet hardlopen. We doorkuisen het gedrang en bezoeken de bovenstad en de muur.
Bij terugkomst kan Mariella haar nieuwsgierigheid niet langer bedwingen. Bij het bestellen van wijn, bier, brood en ham komt ze erachter dat er een driedaagse puzzeltocht gaande is. Maar hoe dan en wat dan? Daar komen we dan weer niet achter. Wel dat iedereen er hardloop uitziet, maar dat niet doet.
Gedoe.
En daarom besluiten we de volgende dag Teruel te bezoeken, alwaar je de mummies kan bekijken van de twee onmogelijke geliefden. Honderden jaren tentoongesteld maar nu eindelijk in een sarcofaag gelegd, zodat er niet langer kermis van wordt gemaakt. Ook zien we ons eerste Romeinse aquaduct en hebben we oog voor de vele art nouveau gevels, naast natuurlijk de moorse invloeden op een aantal torens bij, aan en op kerken.
Genoeg voor vandaag.
In een aanpalend stadje van Albarracin worden we geconfronteerd met de volgende kluit aan hardloopgeklede puzzelaars die nu ook weer net zo loom heen en weer passen als dat ik zelf doe.
Tijd om Albarracin en de watermolen te verlaten. We gaan naar La Mancha. De streek wordt vlakker, het land droger, de streek ruiger.
Dat is een nette manier om aan te geven dat het een dooie boel is. Ons doel vandaag? Belmonte. We hebben een prachtig viersterrenhotel gespot waar we een suite willen huren en we binnen en buiten willen zwemmen.
Het gaat niet lukken. De suite is vol, het zwembad is leeg. In het Engels gezegd is het ‘closed for the season’. We trekken ons aanbod hier twee nachten te blijven direct in en zullen de volgende ochtend alweer door. Naar Toledo.
Het uitzicht vanuit het vrijwel lege hotel is magnifiek. Het hotel zelf ook, maar dan niet op deze wijze: gesloten zwembad, nurks personeel en een chagrijnige restaurantuitbater die we ter plekke boycotten. Het uitzicht is het meest complete kasteelin de streek en de eerste van drie windmolens. Ik voel de Don Quichote in mij wakker worden en trek ten strijde. Helaas is er geen vijand, het stadje Belmonte is totaal uitgestorven. Van alle aangekondigde restaurants, is er nog maar één over.
Daar eten we een stukje hert en een stukje rund.
Eentalig
De avond verpozen we onszelf in het centrum van Zaragoza. Omdat we best ver daar vandaan zitten met ons hotel Hiberus, nemen we een taxi. Die zet ons keurig af middenin het uitgaansgebied dat ook nog eens vrijwel alle bezienswaardigheden herbergt. We drinken wat, lopen wat rond en op een braakliggend terrein midden tussen de woonkazernes, ploffen we neer voor een rantsoentje tapas. Nog niet helemaal aan Spanje gewend, bestellen we er lekker op los. Zijn we in Holland ook gewend en daar krijg je dan een leuk schaaltje eten per bestelde tapa. In Spanje (tot nog toe) blijkt dat iets anders te gaan. Daar krijg je een zodanig uit de kluiten gewassen portie, dat we na drie al helemaal klaar zijn. En we willen nog zoveel proeven. Onbegonnen werk.
Tegen tienen zijn we de drukte zat en vertrekken we weer richting hotel, met tussenkomst van een taxi. Het is deze keer een jonge vrouw die op het laatste beetje batterij van haar elektrische auto hoopt ons nog af te kunnen zetten bij Hiberus.
We halen het, maar of zij de straat nog uit is weten te komen, weten we niet.
Onderweg knoopt zij een gesprek aan in bijzonder gebrekkig Engels. En dat verbaast nog nauwelijks nog. Spanjaarden spreken geen Engels. Ze zijn eentalig opgevoed in iets dat wij dan weer niet machtig zijn. Omschakelen naar Engels, is voor ons geen enkel probleem. We spreken het meer dan behoorlijk. Deze dame niet, maar de wijze waarop zij haar best doet, is bewonderenswaardig ten opzichte van de lomperiken die we gedurende onze eerste paar dagen hier tegen het lijf zijn gelopen. Op zich is het geen probleem als je geen Engels spreekt, maar in de horeca en anderszins dienstverlening waarbij je in aanraking zou kunnen komen met een toerist, vermag wel enige inspanning.
Niet dus.
Dus wij spreken net zo gemakkelijk Nederlands tegen hen terug, om zo de kloof in stand te houden. Dan moet je jezelf maar Europees opstellen en niet nationaal. Dat doe je maar in je eigen tijd, tegen eigen knaken.
De volgende ochtend proberen we een fiets te huren volgens het in Parijs bijzonder succesvolle openbarefietsenplan. Je rommelt wat met een kaart, je vrot wat aan de fiets en rijden maar.
Niet in Zaragoza.
Navraag bij de toeristeninfo leert ons dat afgeraden wordt deze fietsen te nemen omdat het systeem meer hapert dan werkt. Dat klopt en bovendien konden we bij de stalling sowieso al geen karretje lenen omdat we geen pas hadden en online registratie ter plekke was van gemeentewege uitgeschakeld. Dus dan maar de bus. Met twee vingers kun je heel goed aangeven dat je twee kaartjes wilt en muntgeld doet de rest. Ook hier is eentaligheid de norm.
We struinen wat rond in de stad, bekijken wat oude Romeinse dingen, een paar barokke kerken, wat etalages, wat terrassen en wandelen gemoedelijk naar een buitenwijk, waar we een patio weten. Die wordt aangegeven in het boek als bijzonder en bezoekwaardig en dat zetten we in gang.
Na een wandeling van een klein halfuur staan we voor een kantoorgebouw dat heel jaren 80 oogt en ook is. Een eeuwenoud gebouw met een mooie patio zien we niet. Maar op de gevel staat wel aangegeven dat we hier naar binnen moeten om de patio te bezoeken. Wonderlijk.
Dus wij door de bruinglazen klapdeuren en strak linksaf naar waar we wezen moeten. Wonderlijk, de patio is in z’n geheel opgebouwd hier binnen in het kantoorgebouw. We begrijpen er niks van en kijken verdwaasd rond. Dat wordt waargenomen door de portier van het kantoorgebouw en hij wenkt eerst mij en daarna Mariella. Of we geïnteresseerd zijn in het verhaal. Dat zijn we zeker, want nu willen we het weten ook.
Blijkt dat de patio middenin het centrum onderdeel was van een klein stadspaleis dat is afgefikt. De patio is daarbij bewaard gebleven, verkocht aan iemand die het in Parijs tentoonstelde en uiteindelijk weer naar Spanje gekomen en door een bankier opgebouwd in zijn kantoor.
Dat hadden we nooit begrepen uit de aangeboden paneelteksten. Die waren volledig in het Spaans. Dus deze portier wordt langs deze weg nog hartelijk bedankt voor zijn verhaal én het feit dat hij moeite deed het in een gemeenschappelijke taal te doen.
Dit is wel zo’n beetje het sein om het hotel weer kortstondig op te zoeken om de tijd van de late middag over te laten gaan in de vroege avond die we weer verpozen in de drukke binnenstad van Zaragoza. We zijn dat duidelijk niet meer gewend. Al een week weg uit Den Haag, twee jaar niet echt op vakantie geweest en coronamaatregelen maken dat we erg moeten wennen aan drukte.
We slaan ons er manmoedig doorheen en schuiven op het centrale plein aan op een terras waar we tegen tienen ’s avonds dineren. Mariella neemt een voorgerecht en ik een hoofdgerecht. Dat lijkt ons voldoende. Haar tomatensalade is zo fors, dat het voor twee personen duidelijk een ruim voorgerecht is. Dat wordt nog erger wanneer mijn hoofdgerecht eraan komt. Ik rekende op een kipfiletje met wat garnering, want zo stond het in het Engelstalige menu dat door de ober eerst naast een Spaanstalig moest worden gelegd om te snappen dat ik de pollo wilde bestellen.
Niks kipfiletje. Een hele kip en een heel bord aardappelen. Naast het hele brood dat we kregen blijkt dus dat een half voorgerecht en een half hoofdgerecht per persoon ruim voldoende is. De volgende drie weken zullen we daar bij bestellen ernstig rekening mee gaan houden.
Om de taalkloof niet te tarten, laat ik bij het betreden van de taxi terug slechts het kaartje van het hotel zien en reken af met een tientje en een welgemeend gracias.
We zijn blij de volgende ochtend weer de stad te kunnen verlaten en de drukte in te kunnen ruilen voor het binnenland. We komen langdurig niemand tegen.
Een zegen.
1967
Ordesa is een natuurpark waar veel toeristen graag naartoe gaan. Bepaalde soorten, gekenschetst als wandelaars. Bergklimmers. Natuurvorsers. Dus wij die kant op, want na een aantal dagen in de auto om het zuiden te bereiken, willen we er ook wat van zien. Dat wordt wandeling nummer 3 met een stijging van zo’n 300 meter om bij de cascade uit te komen, de waterval. Om ons heen zien we de herfst langzaam invallen. Het bos waar we doorheen trekken, is nat en de bijbehorende temperatuur zorgt voor paddenstoelengroei. In grote mate. En kleine twee uur doen we erover om de waterval te bereiken en weer terug te keren bij de auto. Op zich geen wereldprestatie, ware het niet dat we op geen enkele wijze voorbereid zijn. Geen training vooraf, geen goed schoeisel, geen water of eten. Niks.
Maar voor zo’n korte wandeling is dat ook niet echt nodig, want waar we de afsplitsing zien van de Grande Randonée en de waterval, kiezen wij voor de veilige route en laten we de GR aan de mensen die met skistokken wandelen, voorzien van rugzakken vol eten, slapen en andere behoeften.
En gaan terug naar het hotel, voor het diner.
Van alle jaartallen die ik heb meebeleefd, is 1967 het verste van hier af. En ik heb er krap tweeënhalve maand van meegekregen. De eerstvolgende keer dat ik 1967 beleefde, was toen ik figureerde in de film A discovery of heaven en Jeroen Krabbé mij ten overstaan van Stephen Fry regieaanwijzingen gaf. De scène in café Scheltema speelde in 1967. Ik vond het een mooi inkijkje in mijn geboortejaar. Een derde keer dat ik in 1967 arriveerde, was in Fortezza, in Zuid-Tirol, in een hotel dat sinds 1967 geen renovatiedrift had ondergaan en waar in de lift het bordje hing met dat jaartal, waarin het in de kabels was gehangen.
In Torla herbeleef ik nogmaals dat jaar.
Hotel Silken ademt aan alle kanten de tijd van weleer uit. Veel hout, veel natuursteen, grote zwartwitfoto’s met oude auto’s, veel gedateerd smeedwerk dat heel duidelijk een in mijn ogen aantrekkelijk jaartal representeert. Ik ben weer terug in 1967. Dat de constructie van het hotel ook 1964, 1966 of 1968 kan representeren, is evident. Maar irrelevant. Ik reken naar mezelf toe. Dat mag, het is immers mijn vakantie.
Vier keer is scheepsrecht.
Toch moeten we dit lustoord verlaten voor andere gebieden. We gaan naar het zuiden. Uiteindelijk, want eerst naar het westen en naar het noorden. Ver bovenin de Pyreneeën verscholen ligt het plaatsje Canfranc. Een nietig stadje op de grens van Frankrijk en Spanje en we zouden er nooit 75 kilometer voor om hebben gereden als er niet een heel bijzonder gebouw stond. Dat staat er. Het station van Canfranc.
Het gebouw is zo’n 200 meter lang en is totaal uit proporties. Meer een station dat je in Istanbul, Parijs of Turijn zou verwachten en niet op 1000 meter hoogte in de bergen. Canfranc heeft zo’n 600 inwoners en een station voor een stad van een half miljoen.
Ooit was er een verbinding tussen Pau en Zaragoza die via hier liep. Maar diverse oorlogen en politieke issues lagen een succesvolle route in de weg. Nadat er aan de Franse kant een ongeluk gebeurde, raakte men het spoor bijster en is het in ongerede geraakt. Het station verpauperde en werd langzaam een met de natuur.
Nu wij er staan, is er niks meer van te zien. Van dat teruggeven aan de natuur. Het station staat te blinken in de zon, overal eromheen wordt vers asfalt gelegd en men legt de laatste hand aan het plein voor het station. Nu is het geen station meer, want het gebouw staat leeg. Als het goed is, wordt het een conferentieoord, een hotel, iets met kunst en nog zoveel meer als de 200 meter herbergen zullen kunnen.
Het nieuwe station is de oude goederenloods, achter het stationsgebouw en daarvandaan vertrekt een paar keer per dag een dieseltje naar Zaragoza. Frankrijk is te bereiken, maar dan moet je wel met de lelijke stadsbus die voor het station staat te wachten. Het is voor de Spanjaarden een kwestie van geduld voor Europa ook het treindeel naar Frankrijk zal weten te financieren, wat voor het Spaanse deel al is gelukt.
Komt er toch nog iets goeds uit Brussel.
Wij rijden ondertussen zelf in rap tempo naar het zuiden. De temperaturen worden aangenamer, het land droger en de wegen slibben langzaam dicht. We komen in de buurt van een grote stad. In eerste instantie was een hotel geselecteerd dat er best aardig uitzag (zwembad, terras, prima kamers), maar bij nader inzien aan een drukke snelweg blijkt te liggen. Op google maps wordt het hotel matig aangegeven, zodat we een paar keer misrijden, terwijl we het roze gebouw al een tijdje zien liggen. Uiteindelijk bereik ik via een benzinestation het parkeerterrein en we keuen direct het hotel af. Zo dicht op twee snelwegen (er ligt er ook nog een achter) is voor het vakantiehumeur een slechte optie. Zaragoza heeft vast nog meer te bieden.
Dat wordt hotel Hiberus. Een gigantisch groot gebouw, aan de rivier, met ramen tot op de grond en een fantastisch uitzicht op de stad.
Nu nog even zorgen voor verwarmd zwemwater.
Tijdverdrijf
Om een of andere reden zitten we beiden in de wintersportmodus. En dat terwijl het actief deelnemen aan de daarbij behorende activiteit ons allebei niet of nauwelijks kan bekoren. Gedoe is het, zo met wattige kleding, ski’s, stokken, lompe klompen, een pas.
Andorra in de vroegherfst biedt nauwelijks iets wat op winter lijkt. Het is fris in de ochtend en overdag wordt het langzaam van dat tot aangenaam. De zon doet zijn uiterste best op 1500 meter hoogte het op te nemen met de friszure lucht die weldra de eerste sneeuwvlokken zal weten te produceren.
Wat meehelpt in het skigevoel, is het hotel. Dat is weliswaar een end gelegen van de liften en er is geen bushalte in de ruime omgeving, maar het heeft een hoog wintersportgehalte. Keurig uitgehouwen in de rotsen, met een restaurant op -5 en een zwembad op -6. Poedelen is dus ergens tussen het krijt.
Toch verlaten we het fijne oord op weg naar andere. We maken een korte stop in Encamp waar het hotel staat waar 31 jaar geleden het dispuut Oranje Boven voor het eerst op tournee volkomen losging. Zo los, dat ik me afvroeg of men mij wellicht zou herkennen bij het nemen van de foto voor het pand. Tjepat door dus.
In de hoofdstad aangekomen, tuffen we rustig door. Dit hebben we gisteren al bekeken. Tijd voor grensoverschrijdend verkeer, op naar Spanje. Moet ook wel, want Google Maps belooft ons een route van ruim 300 kilometer via bergpassen en daar staat vier uur voor.
Geloof Google niet op zijn woord.
Die vier uur, blijken er zeven te worden. Tuurlijk hebben we even wat boodschappen gedaan en tuurlijk hebben we even geluncht en tuurlijk hebben we om de zoveel tijd halt gehouden voor het strekken van de stramme lijven, maar dat is geen drie uur als je het optelt.
Strak tegen vijven rijden we Torla binnen. Een plaats die zo’n 350 inwoners telt. En straten vol hotels. En campings. We rijden er doorheen op weg naar de meest afgelegen camping, want daar willen we een blokhut huren. Dat we daar nooit aankomen komt niet door de auto. Dat komt door de weg. Het is een bospad dat enigzins is aangestampt, waardoor je er vooral in theorie overheen kunt rijden. In de praktijk is het lastiger. En dus keren we halverwege om wanneer het van net te doen overgaat in te gortig.
Dus dan maar naar een andere camping. Blokhutten uitverkocht. Volgende camping. Een blokhut voor acht personen. Nah, laat maar. Dat wordt weer een hotel. En wat voor een. We zijn terug in de tijd. Inrichting anno 1967, sfeer anno datzelfde decennium. Prijs idem.
Een kamer is zo uitgekozen en ingenomen. Twee nachten. Daarna zien we wel verder. Die blokhut komt in het zuidelijkere deel nog wel een keer. Denk ik.
Terug in de tijd
Wij hanteren de gouden regel dat we nooit teruggaan naar waar we eenmaal zijn geweest. En dat heeft een reden. Het wordt nooit meer zoals het was. Villa Vedetta in Florence was de eerste keer magisch, de tweede keer was het prima, maar geen magie. En aangezien je altijd voor het hoogst haalbare moet gaan, is teruggaan geen optie.
Met uitzondering van Parijs.
In het stormjaar 1990 was ik eens in Andorra. Een lieflijk spatje op de atlas, een pixel tussen Spanje en Frankrijk. En ik breek met de regel, want we rijden vanuit Carcassone via een op de kaart als mooi aangegeven route naar de grens van Andorra, naar Pas de la Casa, de plek waar ik ooit leerde skiën.
Dat is nog best een trip over B- en C-wegen, dwars door het zuidelijkste zuiden van Frankrijk. We hadden ook de snelweg kunnen nemen, met meer kilometers, maar qua tijdsinspanning gelijk, maar doen dat niet. Het is vakantie. Voor ons wel. Voor die rare Fransoos die moeilijk loopt te doen over het feit dat hij op de rotonde even geen voorrang krijgt en daardoor volkomen over de kook raakt blijkbaar niet. Ik laat me niet meegaan in zijn chagrijn en wens zijn totaal versleten Peugeot veel plezier op de rest van de rotonde. Ik tuf er rustig achteraan maar meneer maakt nog een tijdje misbaar met handen en knipperlichten. Ik hoop dat hij inmiddels over zijn stress heen is, anders is zijn zondag verder zuur verlopen. Wat het ongetwijfeld is geworden.
Wij verwachtten dat onze binnendoortocht zou betekenen dat er geen of weinig verkeer zou zijn. Niks waar. Het is gewoon druk op straat in de stadjes, op de aanrijdroute en op de tussen steden gelegen wegen. Tot we in de buurt komen van Ax-les-Thermes, een lieflijk kuurplaatsje met wat thermale baden en een paar verdwaalde sequoia’s in het park. Hier lunchen we in een brasserie met prima voer, maar te weinig personeel. Men rent zich letterlijk rot om alle tafeltjes te kunnen bedienen. Ook hier is blijkbaar een personeelstekort in de horeca. Het stoort ons in zoverre dat we op het terras wat kou lijden, want het wordt nu toch echt herfst en de vesten en truien liggen nog in de auto. Binnen handbereik is de volgende stap. Met een mooie fooi danken we voor de forse inspanning het personeel bij afrekenen en we gaan verder ‘naar boven’, waar Andorra ligt. Nog 20 kilometer klimwegen scheiden mij van weerzien.
Bij de grens valt de lange rij wachtenden op die het land willen verlaten. Nu is Andorra een belastingparadijs, dus of men heeft drank, men heeft sigaretten, men heeft benzine of dat alles.
Nu wij nog maar 50 kilometer kunnen rijden op onze voorraad, is het zaak om zelf ook benzine te tanken. En rap ook, want ik vertrouw de meter voor geen cent. Bergaf kon ik nog 200 kilometer vort, bergop werd dat plots veel minder, tot 50. Leve de elektronica.
Wanneer ik Pas de la Case herbezoek na 31 jaar, valt mij op dat ik niets herken. Niets. Helemaal niets. Hier was ooit een liftje, een restaurantje en vast ook een skiverhuur. Nu ligt er een uit de kluiten ontploft dorp. Bijna een stad. Straten, pleinen, winkelcentra. Je zou er bijna van willen gaan skiën. Enige is dat er geen sneeuw ligt.
Maar dus geen tankstation.
Gelukkig zie ik in het centrum een muurschildering met aankondiging van een Total. Dus we rijden verder. Buiten het dorp begint de tankstraat. Zo’n tien verschillende merken doen een gooi naar de gunsten van de dorstige passanten. We kiezen de eerste. Wist ik veel.
Tegen 1,35 euro de liter hoef je ook niet moeilijk te doen. Voor een paar tientjes gooien we de Audi helemaal vol en kunnen weer 800 verder.
Dat wil zeggen, als je de tankdop sluit. Mariella had in de gauwigheid met afrekenen dat even over het hoofd gezien en we rijden met een losse dop en een open luikje dwars door Andorra. Een soort Molotov op wielen. Vuurtje? Gelukkig is er een localo die ons maant te stoppen en in gebroken Engels iets zegt over benzine. We sluiten de dop. De peut kost niks, maar we hebben het wél nodig.
Op internet had ik een aardig hotel gezien waar we naartoe rijden in de hoop dat we de Ibis en Holiday Inns een beetje achter ons kunnen laten. Dat kunnen we. Het hotel ligt strak tegen de berg in een dal waarmee we prachtig uitzicht hebben over het dal en het er tegenover gelegen gebergte. We nemen een kamer. We drinken cocktails. We nemen het diner.
Bij het krieken van de ochtend, zo tegen tienen, besluiten we na drie volle rijdagen het mooi gevonden te hebben en lassen een rustdag in. Even niks tot weinig. Ontbijtje, bezoek aan de hoofdstad, herzien van het plaatsje Encamp waar we destijds in een hotel zaten. Dat soort dingen. Zowel van het hotel als van de hoofdstad kan ik me niks, maar dan ook helemaal niks meer herinneren. Het is totaal blanco. Ik dacht het hotel nog wel even aan te kunnen wijzen, evenals de MacDonalds waarheen we destijds vluchtten omdat het eten zelfs voor mijn toenmalige normen te slecht was. En dat wou wat zeggen, dunkt me!
Andorra-la-Vella is een drukke, benepen stad met heel veel belastingvrije winkels. Omdat we daar totaal niet op zitten te wachten, keren we rap terug voor een middag in het zwembad.
Dat is ondanks de verplichting een badmuts te dragen een veel betere optie.
'Bourgondische taferelen'
De eerste dag van de vakantie is altijd een opgave. Er zit een intensief traject in opgesloten dat alles te maken heeft met koffers inpakken, auto volstouwen en rijden. Veel rijden. Tenminste, als je een autovakantie houdt. Ga je met het vliegtuig, dan geldt er een heel ander regime.
Ik pak nooit ruim van tevoren in, kwestie van principes. Of luiheid. Of en combinatie van beide. Altijd op de ochtend van vertrek. In elk geval is er geen enkele vakantie voorbijgegaan waarop ik niet iets was vergeten. Wat het nu is, weet ik een dezer dagen. Wellicht.
Strak om kwart over negen rijden we de straat uit. Op weg naar de pinautomaat, want sinds wij de creditcards met het grofvuil hebben meegegeven, hebben we geen ander plastic meer dan de bankkaart en dat kan bij tolwegen wellicht tot gedoe leiden. Willen we niet. Die creditcards zijn weg omdat de uitbaters van het Visaconcern uit omgeschoolde paardendieven bestaan en die gunnen we nog geen knaak van onze ambtenarencenten. En we hebben geen krediet nodig, we reizen op saldo.
Driehonderd euro later is de reis dan echt begonnen. Snelweg A4, strak naar het zuiden, aan op de A16 en dan bij Antwerpen rechtdoor naar Brussel en dan linksaf langs namen naar Luxemburg. De afstand lijkt met de jaren groter te worden, maar dat is vast gelegen in de matige kwaliteit van het wegdek en de enorme hekel die we hebben aan het moeten inhalen van vrachtwagens die vrachtwagens inhalen. Bij Luxemburg laten we goed zien dat we uit Nederland komen, we tanken benzine tegen 1,37 euro en laten andere Hollanders niet voorgaan bij het invoegen voor de betaalcabine ‘omdat wij eerst waren.’ Vakantie? Het is een zegen.
Na de broodjesstop neem ik het stuurwiel met het logo met de vier rondjes over en ik prijs een aantal dingen: de automatische versnellingsbak, de bluetooth en mijn nieuwe iPhone die naadloos de files bij Dordrecht en Breda laat doorgeven (600 kilometer plus in de namiddag in Holland). We luisteren tot Dijon Radio 2 via de app en horen de files steeds verder uit beeld raken, daar waar de onze zich vormen. Omdat de ANWB niet weet dat wij hier rijden, worden de onze niet omgeroepen. Dat hoeft op gegeven moment ook niet meer omdat we gaan betalen voor asfalt en die Péage ervoor zorgt dat de stroom opdroogt. Tot we Dijon naderen, wat gedurende de dag ons objectief is geworden. Lyon is een brug te ver gebleken en hebben we geskipt. We stoppen 200 kilometer ten noorden, zo tegen zessen en we huren een kamer in het Holiday Inn. Matig gooi-en-smijthotel. We beginnen bescheiden.
Dat niveau trekken we naadloos door in het avondeten. Omdat we gaargereden zijn, blijven we op het pleintje waaraan het hotel ligt, met drie keuzes: Burger King, een visrestaurant en een grill. Het wordt het laatste, de beste keuze van de drie. Of de minst slechte. Het signaal taptoe klinkt vroeg.
De volgende ochtend wéér strak kwart over negen, rijden we het pleintje af en sluiten we aan bij de automobilisten op de provinciale weg die de hele nacht onder ons raam lag, maar geen geluid maakte met gesloten ramen. Dit is de weg naar de weg naar Lyon, alwaar we weer fiks voor mogen betalen, maar waar we worden geconfronteerd met velen die dit ook deden. In Lyon is het dikke file en we slaan het bezoek aan deze stad direct over. Dat doen we nog wel eens met een TGV. Een veel betere optie voor zo’n afstand en zulke drukte.
Het doel van deze dag, is doorstoten naar de vooraankondiging van de Pyreneeën. We stuiven met een bloedstollende vaart van zo’n 140 per uur, wat met het nodige gemak op de teller verschijnt, af op de vestingstad Carcassone. Van dat spel dat we al jaren spelen. Eens even kijken of het allemaal een beetje wil kloppen met de kaartjes die we draaien, en de landerijen, wegen, steden en kloosters die we claimen.
Vanuit het hotel, als ik strak uit het raam hang, zie ik twee dingen: het zwembad en de kasteelmuren. Zwembad klinkt als een fijn hotel. Dat is het niet. Het is er een van Ibis Styles. Dat klonk beter dan Ibis Budget, dat nog verder ligt.
De luxe hotels moeten nog een paar nachtjes wachten. Morgen naar Andorra.
'Over 10 dagen terugkomen!'
Een groot deel van het daadwerkelijk reizen, zit in de voorbereiding. Waar ga ik heen, waar ga ik slapen, wat ga ik eten? In die volgorde. Op de vraag waarheen, kwam in tijden van rondwapperende virussen een antwoord dat lang een rode gloed had. Spanje. Is het niet op de weerkaart, dan toch zeker op de Europese coronakaart.
Oh wonder. De temperatuur is dalende en Europa heeft een nieuwe kleurcodetabel ingevoerd. Daarmee staan alle seinen vooralsnog op groen om zo halverwege september naar Spanje te gaan.
Dus koop je een boek. En nog een. En nog een. Tot je het idee hebt dat Spanje voldoende uitgediept kan worden. Een kaart hadden we nog van onze Noord-Spanje-/Portugalreis uit 2013. Zal niet veel zijn veranderd, het was crisis in de bouw en dat betekent dat de wegen die op de kaart staan er vast nog liggen zonder de verwarrende toevoeging van nieuwe.
Waar ga ik slapen. De De Waard en de Hilleberg blijven dit jaar thuis. Als we op pad gaan, is het tegen achten al wel donker en dan is tentzitten niet zo heel aangenaam meer. Boeklezen met een leesklemplampje, nah. Het codewoord is hotel. De specificatie ervan Parador. Wellicht niet elke keer, maar wel vaker dan eens. Mooi. Zwembad en cocktails zijn voorzien.
Laatste punt. Wat te eten. Voornemen was om een om het even welke tapastent in Den Haag te bestormen als waren we Don Quichot in zijn beste (ahum) tijd. Niet gelukt. Dus het eerste Spaanse eten dat zal worden geserveerd, is zodra we de grens van Andorra naar Spanje oversteken. Het is allemaal geen straf.
Waar mogelijk, wanneer mogelijk, zal er geblogd worden. Net als ten tijde van de Canadareis, de Zuid-Afrika-/Namibiëreis, de Amerikareis. En wat kleinere reizen er tussendoor. We hebben vier weken, dus dat moet wel een verhaal of tig kunnen opleveren. Wie wil, mag dat gerust gaan volgen. Nog 10 dagen en dan gaan we. Voor de katjes en het huis wordt gezorgd.