De stokbroodmachine
In de ochtend staan we in de frisse herfstkou op de parkeerplaats van een Ibis-hotel koffie te drinken. Alle gasten hebben het hotel al verlaten, het waren vooral mensen op doorreis, en die reizen nu eenmaal vroeg door. Ook daarom werd het ontbijt al vanaf 5.30 uur geserveerd. Vier uur laten schuiven wij aan aan een liefdeloze uitstalling ontbijtspullen die ik thuis in de kast zou laten. Toch eten we wat. En drinken we de koffie op de parkeerplaats.
Treurnis heeft een gezicht: Ibis in Limoges-Noord.
Maar waarom waren we hier ook alweer? Oh ja, omdat het station van Limoges ontzettend bijzonder is. Met superlatieven moet je spaarzaam omgaan, tenzij de situatie daarom vraagt. Smeekt zelfs.
We rijden de snelweg op en zo’n vijf kilometer zuidelijker treffen we een afslag aan. We rijden wat op een verbindingsweg, zien een bus rechtsaf gaan en omdat ik had gezien dat de toren van het station ergens achter de rij woningen lag waar de bus doorheen sneed, is rechtsaf ook onze missie. En terecht. We komen op een enorm parkeerterrein terecht waar we een kaartje kopen om te mogen staan.
En zien het prachtige art nouveau-station in de verte. Wat een pracht, wat een weelde. Glas-in-lood, een koepel, blote mevrouwen in marmer, een toren met koperen top. Werkelijk alles is tot in de puntjes okay. Behalve dan dat er nauwelijks treinen aanmeren, er weinig passagiers rondlopen en het station dus weinig wordt gebruikt. De trein van niks naar nergens komt om kwart over elf. De eerstvolgende erna een dik half uur later.
Zonde.
Limoges dus maar snel verlaten, op naar Auxerre. Zelfde strategie, via binnenwegen de stad aansnijden en dan hopen op een hotelletje, een chambre d’hotes of iets wat ervoor kan doorgaan.
Onderweg worden we nauwelijks vrolijk. Lege dorpjes, kale dorpjes, ontvolkte dorpjes. Geen bakker meer, geen café en geen slager met heerlijke paté. Voor alles moet je naar de hypermarché die her en der over het gebied is verspreid. We halen dus dan maar een stokbroodje, wat ham en een saucijzenbroodje bij een hyper.
Je moet toch wat.
Op weg naar Auxerre worden we niet of nauwelijks verrast door leuke hotels of anderszins. Wat er wordt aangeboden, is dichtgetimmerd of zou dat moeten worden. Dit voorspelt weinig goeds.
In Auxerre is het al niet veel beter. In een buitenwijk een vrij armetierig hotelletje waar met moeite nog twee sterren op de gevel zijn gespijkerd. Snel door. Op Google zie ik iets dat de moeite waard kan zijn en dat niet ver uit de buurt ligt. Op de Boulevard Foch ligt het hotel Les Marechaux. De maarschalken. Een juweeltje, aan een park. Met eigen parkeer, een gesloten zwembad (want het is inmiddels Hollands koud) en een inrichting die je met recht klassiek mag noemen.
Schijnt dat Napoleon op zijn terugweg van Elba naar Parijs hier in het park heeft gebivakkeerd en om dat te vieren, hebben de kamers geen nummers, maar de naam van een maarschalk.
Ney ken ik, maar dat is een andere kamer. Onze kamer is vernoemd naar iemand van wie ik de naam nu alweer kwijt ben. Maar heeft wel een balkon. Topkamer, tophotel en ik heb fijn in het Frans nog even met de hotelier mijn kennis van en interesse in Napoleon kunnen uitventen. Les cent jours!
Auxerre is exemplarisch voor hoe Frankrijk ervoor staat. Het is een prachtige stad geweest. Niet toeristisch, want waarom zou je erheen. Nee, het is eerder een tussenstopstad. Wie vervallen glorie wil zien, moet vooral eens de binnenstad van Auxerre bezoeken. Het ene na het andere prachtige honderden jaren oude pand, maar totaal verloederd. Beetje zoals Frankrijk als geheel aan het geraken is.
We eten er een daghap omdat het restaurant dat wordt aangeprezen nét die avond is gesloten. En van langer blijven wordt niemand blij. Dus door! Naar de Champagne, naar Epernay, Reims, Oger, Cramant, Damery. En noem ze maar op.
In de streek is er geen chambre d’hotes te vinden. Of ze zijn vol, of ze doen niet open. Oktober is geen goede maand. Dus rijden we door en checken we in in een te duur hotel in Reims. Niet te duur voor ons banksaldo, wel te duur voor wat je krijgt. Een Mercuur, want alles is tegenwoordig van een keten. Met uitzondering van dat ene hotel in Auxerre. Mazzel moet je hebben.
Maar Reims is op zich een fijne stad. Aardige kathedraal, leuk verlicht in de avond en ernaast ligt een toprestaurant. We slapen dan weliswaar middelmatig, we eten zoals we in vier weken dat niet hebben gedaan. Tiptop en prima-de-luxe.
Mooie opmaat voor de volgende dag.
We zijn al een paar keer eerder in deze streek geweest. En met een doel. Flessen champagne inslaan voor thuis. En dan niet die van de grote, bekende merken, maar de kleine leuke. En dat dan zelf ontdekken. Zit je dus om half tien, net na het ontbijt al aan je eerste glaasje bubbelwijn. Ikzelf houd het bescheiden bij nipjes en proeven, want ik draai vandaag aan het stuur.
Elf dozen slaan we uiteindelijk in. Dat zijn 66 flessen. Die staan allemaal in de achterbak van de auto en vandaar ook dat we een hotel zochten met een inpandige garage. Want om nu met je gele nummerplaat op straat in Reims met een volle achterbank met reiszooi te gaan staan, is geen goed idee. Wie de koffer onrechtmatig zou openen, zou een klein fortuin aantreffen waar een slijterij wel een paar dagen mee voort kan.
Doen we dus niet.
De ochtend is voor het inkopen, de vroege middag voor de lunch en erna kopen we nog wat doosjes, maar verder brengen we de tijd vooral door met rondrijden. Dat is allemaal best aardig. Wat nieuwe adresjes spotten, wat bekijken. Ons verbazen over een stokbroodautomaat waar je voor een eurootje een liefdeloos stuk brood kunt kopen. Dat soort zaken.
Morgen verlaten we Frankrijk. Het is er duidelijk tijd voor. Dag 28.
Reacties
Reageer
Laat een reactie achter!
- {{ error }}